Uit de brief aan de minister kan ook worden opgemaakt dat het de Raad voor de rechtspraak heeft ontbroken aan leiderschap. Meent de Raad overigens echt dat men het machtswoord nodig heeft om de digitalisering erdoor te drukken? Als je het nuchter bekijkt kun je constateren dat men de digitalisering gewoon niet onder controle had. Is het dan gepast om in een brief aan de minister om machtsuitbreiding te vragen? Anders dan de Raad voor de rechtspraak meent, zie ik geen tekort aan bevoegdheden voor de Raad voor de rechtspraak in de wet op de rechterlijke organisatie. Dat er veel weerstand is in de organisatie tegen digitalisering, heeft er misschien alles mee te maken dat de Raad te ver losgezongen is van de praktijk. Hoe is de Raad omgegaan met weerstand? Ik moet toegeven dat de rechterlijke macht net zoveel veranderingsbereidheid heeft als een orthodoxe kerkelijke gemeente die alleen op hele noten wil zingen, maar daar is in dit geval niet alles mee gezegd.